Abbe, Ernst    (23-01-1840 Eisenach / 14-01-1905 Jena)
1
kwam voort uit een arm, Duits gezin, dat in een molen in Eisenach woonde en waarvan de vader opzichter was in een kamgarenspinnerij.
Na het basisonderwijs, waarin de jonge Abbe al blijk gaf van een verbazingwekkend grote intelligentie, werden de kosten voor voortgezet onderwijs overgenomen door de werkgever van zijn vader. Dit wel met de afspraak dat de zoon na zijn middelbare scholing eveneens in dienst van de spinnerij zou treden.
Toen die tijd daar was, voelde Abbe er echter meer voor om verder te studeren, en geholpen door zijn vader wilt hij van de verplichting om bij de spinnerij te werken ontheven te worden. Daarmee verspeelde hij wet de financiële steun van het bedrijf, en brak er een zeer kommervolle tijd voor hem aan. Hij voorzag in zijn levensonderhoud, of wat daarvoor moest door gaan, met hopeloos ontoereikende studiebeurzen die hij nog wat aanvulde door bijlessen te geven. Ondanks dat bleef armoede zijn metgezel, met een korte onderbreking zelfs tot ver na zijn studie.

Hij begon zijn studie in de zomer van 1857, aan de kleine universiteit van Jena waaraan in totaal slechts 382 studenten ingeschreven stonden. Twee jaar later stapte hij over naar de universiteit van Gottingen, waar natuurkundigen van naam onderwijs gaven. Naast zijn studie leerde hij in een mechanische werkplaats vijlen, draaien en slijpen.

Zijn studie verliep zeer succesvol en na vier en een half jaar promoveerde hij, nog op 21-jarige leeftijd, tot doctor in de natuurkunde. Daarna gaf hij eerst een jaar lang colleges voor de Natuurkundige Vereniging in Frankfurt. In april 1863 keerde Abbe als docent terug bij de universiteit van Jena, en hij zou dat ambt 30 jaar tang blijven uitoefenen nadat zijn ondernemerschap. Op 5 mei 1870 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar, en acht jaar later tot gewoon hoogleraar.

Op 26-jarige leeftijd vroeg de toen 50-jarige Carl Zeiss hem, of hij de vervaardiging van microscopen van een wetenschappelijke grondslag kon voorzien. Hij trad daarop in dienst van de firma Zeiss, toen een kleine werkplaats waar microscopen werden vervaardigd.

Aanvankelijk bleken door hem berekende objectieven minder van kwaliteit te zijn dan die voorheen al gemaakt konden worden. Vele vergeefse pogingen brachten hem tot het inzicht dat hij bij de afbeelding door microscoopobjectieven ook de buiging van licht moest betrekken, een opvatting die tot op de huidige dag stand houdt. Ook daarmee werden de resultaten nog niet spectaculair goed. Dat was pas het geval nadat hij, omstreeks 1873, de later naar hem genoemde sinusvoorwaarde (sinusregel) gevonden had waaraan de afbeelding moest voldoen. Eerst toen kon hij volledige en in de praktijk toepasbare regels opstellen voor de juiste opbouw van microscopen, compleet met de theoretische grenzen van het scheidend vermogen.

Dit jarenlange en kostbare onderzoek bracht de kleine firma met 20 werknemers aan de rand van de afgrond. Ondanks dat heeft Carl Zeiss nooit van opgeven willen weten. Die vasthoudendheid werd beloond, en de firma kwam tot grote bloei. Abbe had daarin een groot aandeel met het ontwerp van tal van beroemde microscopen en andere instrumenten. Daaronder zijn de fokometer voor het bepalen van brandpuntsafstanden, een spectrome­ter, de Abbe-refractometer voor het bepalen van de brekingsindex van vaste stoffen en vloeistoffen, materiaalbeproevingsapparaten en instrumenten voor lengtemetingen: een sferometer, een dikte­meter en een comparator op basis van het ook elders in dit boek ter sprake komende
*Abbe-comparatieprincipe.

Naast zijn ongeëvenaarde verdieping van het theoretische inzicht in optische instrumenten voerde hij ook de nauwkeurigheid van de producten op tot grote hoogte, en ontwikkelde hij in samenwerking met de firma Schott geheel nieuwe glassoorten om tot optimale producten te komen.

Ook voor later onderzoek is zijn werk van fundamentele betekenis. Twee Nobelprijswinnaars, Zernike (Nederland) met de fasecontrastmethode in de microscopie en Gabor (Engeland) met de holografie baseerden hun onderzoek op het werk van Abbe.

In 1888, na de dood van Zeiss, werd hij de enige bezitter van de firma die toen 300 werknemers telde. Bij zijn dood in 1905 was dit aantal gestegen tot 1300, en bedroeg het kapitaal zo'n tien miljoen Duitse marken. Dat was letterlijk bedrijfskapitaal, want Abbe had toen al lang afstand gedaan van zijn bezit door het instellen van de Carl Zeiss Stiftung met ver vooruitziende statuten, waarbij de werknemers eigenaar werden en hijzelf slechts de directeur.

 

 

 

Vorige pagina